Hoge Raad 9 februari 2024 Hoge Raad 15 december 2023 Hoge Raad 17 november 2023 Gerechtshof Den Haag 7 november 2023 Rechtbank Den Haag 7 november 2023 Bekijk alles
ECLI:NL:RBMNE:2019:2310 Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2019

ECLI:NL:RBMNE:2019:2310

Datum: 22-05-2019

Onderwerp: Art. 24 Invorderingswet

Rechtsgebiedenregister: Insolventierecht

Vindplaats: Extern

Schadestaatprocedure. Vervolg op arrest Hoge Raad van 1 mei 2015. Onrechtmatige daad Ontvanger doordat hij de schorsende werking van een verzetprocedure heeft genegeerd en vrijwel alle activa van B.V. heeft verkocht ter incasso van een belastingvordering, waarna de B.V. failliet is gegaan. In de hypothetische situatie zonder onrechtmatige daad zou de B.V. uiterlijk vier weken later failliet zijn gegaan. De curator moet nader onderbouwen dat hij in dat geval de onderneming korte tijd tijd zou hebben voortgezet en zou hebben verkocht aan een doorstarter. De Ontvanger mag in beginsel zijn schuld aan de boedel (schadevergoeding) verrekenen met zijn vordering. Het beroep van de curator op artikel 6:135 aanhef en onder b BW wordt verworpen. Van een Peeters/Gatzenvordering is geen sprake, zodat de schuld van de Ontvanger in hetzelfde vermogen valt als zijn vordering. Daarnaast geldt dat artikel 53 Fw van toepassing is, en niet artikel 24 Iw. Verrekening is op grond van artikel 53 Fw in beginsel toegestaan en is ook niet in strijd met het systeem van de Faillissementswet. Toch mag de Ontvanger in dit geval niet verrekenen, omdat zijn beroep op verrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Ga naar uitspraak