ECLI:NL:RBNNE:2016:2427
Datum: 25-05-2016
Onderwerp: Wie moet advies vragen over welk besluit
Rechtsgebiedenregister: Ondernemingsrecht
Vindplaats: Avdr.nl
Een divisie van een bedrijf is overgenomen door een buitenlands private equity fonds (verticale splitsing). De ondernemingsraden vorderen in kort geding veroordeling van de Nederlandse holding om een Raad van Commissarissen in te stellen met daarin een werknemerscommissaris. Grondslag van de vordering is een obligatoire overeenkomst dan wel een ondernemingsovereenkomst als bedoeld in art. 32 lid 2 WOR. Meer subsidiair is de grondslag dat omdat de onderneming waaruit de divisie is afgesplitst een structuurvennootschap was en de afgesplitste divisie zelf ook weer een structuurvennootschap is, er terstond een verplichting is ontstaan tot het instellen van een RvC. De voorzieningenrechter acht het mogelijk dat hij een vennootschap verplicht tot het instellen van een RvC, hoezeer ook de AVA exclusief bevoegd is daartoe te beslissen. De voorzieningenrechter merkt een eventuele afspraak tot instelling van een RvC niet aan als een ondernemingsovereenkomst ex art. 32 lid 2 WOR. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de feiten, onvoldoende grond om vrijwillige toepassing van het structuurregime op de voet van art. 2:267 BW aanwezig te achten. De voorzieningenrechter laat in het midden of divisie een structuurvennootschap vormt en voldoet aan de opgaveverplichting van art. 2:263 BW. Uit het eerste lid van art. 2:264 BW volgt namelijk dat pas na drie jaar inschrijving het structuurregime toepasselijk wordt; deze inloopperiode geldt ook voor deze bijzondere situatie van afsplitsing. De voorzieningenrechter wijst de vordering af; op grond van art. 22a WOR is er geen plaats voor een veroordeling van de verliezende partij in de proceskosten.