Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2012:BV5575 Hoge Raad 10 april 2012

ECLI:NL:HR:2012:BV5575

Datum: 10-04-2012

Onderwerp: Verduistering en/of oplichting

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl


Tegenstrijdigheid in de bewezenverklaring? De vraag of bepaalde gedragingen verduistering of oplichting opleveren, laat zich niet steeds ondubbelzinnig beantwoorden, maar die beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat uit het samenstel van bepaalde gedragingen wordt afgeleid dat die gedragingen enerzijds opleveren het zich wederrechtelijk toe-eigenen van een goed dat aan een ander toebehoort en dat anderzijds die gedragingen kunnen dienen voor het bewijs van het door listige kunstgrepen bewegen tot afgifte van dat goed. In dat verband kan voor een medeplegen betreffend geval als i.c. van belang zijn dat een kwaliteitsdelict kan worden medegepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit mist (vgl. HR LJN AU9096), terwijl niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. Gelet op deze vooropstelling en ‘s Hofs vaststellingen, geeft ‘s Hofs oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte zowel medeplegen van verduistering in dienstbetrekking als medeplegen van oplichting opleveren, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft de Hoge Raad i.h.b. nog in aanmerking genomen dat het Hof enerzijds uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de medeverdachte de van verdachte verkregen geldbedragen die hij omwisselde voor fiches (de inzet), alsmede het geld dat de medeverdachte onder zich had ter uitbetaling als volgens de regels van het roulettespel een fiche op het winnende nummer was geplaatst - welke geldbedragen aan X toebehoorden - anders dan door misdrijf onder zich had als bedoeld in art. 321 jo. art. 322 Sr en dat hij en verdachte krachtens hun tevoren gemaakte afspraak zich die geldbedragen wederrechtelijk hebben toegeëigend. Anderzijds heeft het Hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat X door de listige kunstgrepen van de medeverdachte is bewogen tot afgifte als bedoeld in art. 326 Sr aan verdachte en zijn medeverdachte van geldbedragen ter grootte van de “inzet” en de “winst” die X zonder het vals spelen niet zou hebben afgegeven, welk feit verdachte volgens zijn met de medeverdachte gemaakte afspraak heeft medegepleegd.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob Baumgardt

advocaat Baumgardt Strafcassatie Advocatuur