Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2023:1159 Hoge Raad 12 september 2023

ECLI:NL:HR:2023:1159

Datum: 12-09-2023

Onderwerp: Verwerping verweer tot bewijsuitsluiting van de locatiegegevens die zijn verkregen door de inzet van een peilbaken en door fysieke observaties

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Belaging van ex-vriendin (art. 285b.1 Sr) en brandstichting in kantoorpand en auto van haar nieuwe partner (art. 157.1 Sr). Onrechtmatig particulier optreden. Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van gegevens die zijn verkregen door inzet van peilbaken en door fysieke observaties door particulier recherchebureau, art. 359a Sv. 1. Kon hof zich onthouden van oordeel over rechtmatigheid van inzet van peilbaken door particulier recherchebureau? 2. Zijn verkregen peilbakengegevens van bepalende invloed geweest op verloop van opsporingsonderzoek en/of (verdere) vervolging? 3. Maximale duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.
Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:1889 m.b.t. toetsingskader bij vormverzuimen a.b.i. art. 359a Sv en gevallen waarin bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn. Onder omstandigheden kan plaats zijn voor verbinden van rechtsgevolg aan onrechtmatige handeling jegens verdachte door andere persoon dan opsporingsambtenaar. Daarvoor is vereist dat: (i) resultaten van deze onrechtmatige handeling zijn gebruikt bij opsporingsonderzoek naar en/of (verdere) vervolging van verdachte voor tlgd. feit en (ii) resultaten door dit gebruik van bepalende invloed zijn geweest op verloop van opsporingsonderzoek en/of (verdere) vervolging. Als daarvan sprake is, is beantwoording van vraag of rechtsgevolg wordt verbonden aan dit gebruik van resultaten van onrechtmatige handeling en, zo ja, welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van aard en ernst van inbreuk die dit gebruik maakt op rechten van verdachte. Bij bepalen van eventueel aan onrechtmatige handeling te verbinden rechtsgevolg kan dan aansluiting worden gezocht bij de in art. 359a.2 Sv genoemde beoordelingsfactoren, terwijl ook uitgangspunt van subsidiariteit in acht moet worden genomen. Rechter kan tot oordeel komen dat onrechtmatige handeling door andere persoon dan opsporingsambtenaar, die van bepalende invloed is geweest op verloop van opsporingsonderzoek naar en/of (verdere) vervolging, dwingt tot bewijsuitsluiting. Dat is allereerst aan de orde als bewijsuitsluiting noodzakelijk is om schending van het in art. 6 EVRM bedoelde recht op eerlijk proces te voorkomen. Daarnaast kan bewijsuitsluiting in aanmerking komen als opsporingsambtenaar direct of indirect betrokken is bij onrechtmatige handeling door andere persoon dan opsporingsambtenaar en gebruik van resultaten, mede gelet op wijze waarop die zijn verkregen, ernstige schending van strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel zou opleveren. Van zo’n betrokkenheid van opsporingsambtenaar kan sprake zijn als deze gedrag van betreffende persoon heeft geïnitieerd of gefaciliteerd, daaronder mede begrepen dat opsporingsambtenaar het onrechtmatige gedrag van die persoon welbewust heeft laten begaan en/of voortduren (vgl. HR:2006:AX7471 en HR:2012:BU7636). Hof heeft geoordeeld dat nader onderzoek naar (feitelijke grondslag van) rechtmatigheid van gebruik door particulier recherchebureau van peilbaken achterwege kon blijven. N.a.v. verweer dat inzet van peilbaken en fysieke observatie door medewerkers van particulier recherchebureau als stelselmatige observatie moeten worden gezien en dat door politie verkregen resultaten daarvan niet voor bewijs mogen worden gebruikt, heeft hof verder als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat voor bewijsuitsluiting geen grond bestaat. Deze oordelen getuigen niet van onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat in ’s hofs oordeel dat voor bewijsuitsluiting geen grond bestaat besloten ligt dat zich niet geval voordoet, waarin onrechtmatige handeling door andere persoon dan opsporingsambtenaar dwingt tot uitsluiting van bewijs van daardoor verkregen resultaten.
Ad 2. Verdachte mist gelet op voorgaande belang bij zijn klacht over ’s hofs oordeel dat verkregen peilbakengegevens niet van bepalende invloed zijn geweest op verloop van opsporingsonderzoek en/of (verdere) vervolging. Immers, ook als ervan wordt uitgegaan dat i.c. van dergelijke bepalende invloed sprake was, heeft hof kunnen oordelen dat geen grond bestaat voor bewijsuitsluiting.
Ad 3. HR ambtshalve: Duur van gijzeling beloopt ten hoogste 1 jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder 1 jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR:2022:714). HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van 57, 197, 72 en 34 dagen kan worden toegepast.
Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob Baumgardt

advocaat Baumgardt Strafcassatie Advocatuur