Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2021:806 Hoge Raad 15 juni 2021

ECLI:NL:HR:2021:806

Datum: 15-06-2021

Onderwerp: Schadeverhaal/vordering BP (29)

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Slachtofferrecht

Vindplaats: Extern

Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. onttrekking minderjarige aan wettig gezag (art. 279.1 Sr) en ontucht (art. 247 Sr). 1. Heeft hof vonnis van Rb ten onrechte niet ambtshalve vernietigd v.zv. daarin i.v.m. oplegging van schadevergoedingsmaatregel is bevolen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast? 2. Vordering benadeelde partij. Kan b.p. in cassatie klagen over gedeeltelijke afwijzing door Rb van vordering tot vergoeding van immateriële schade? 3. Positie b.p. bij niet-ontvankelijkverklaring in h.b., art. 421.4 Sv.Ad 1. A.g.v. Wet USB bepaalt art. 36f.8 Sr sinds 1-1-2020 niet langer dat rechter bij oplegging van schadevergoedingsmaatregel beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van verschuldigd bedrag volgt. Sinds 1-1-2020 schrijft art. 36f.5 Sr voor dat rechter bij oplegging van schadevergoedingsmaatregel de duur bepaalt volgens welke met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. HR heeft in HR:2020:914 m.b.t. deze wetswijziging o.m. overwogen dat met invoering van art. 6:4:20.3 Sv sprake is van verandering in regels van sanctierecht die ten gunste van verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Hof heeft zonder daarbij art. 416.2 Sv te miskennen aan zijn oordeel dat verdachte n-o is in h.b. ten grondslag gelegd dat door of namens verdachte geen grieven zijn ingediend en niet mondeling bezwaren tegen vonnis zijn opgegeven. Opvatting dat hof (gelet op HR:2020:914) i.c. slechts aan bevoegdheid van art. 416.2 Sv toepassing had mogen geven als het daarbij tevens beslissing van Rb m.b.t. bepalen van duur van vervangende hechtenis had vervangen door bepalen van duur volgens welke met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast, zou hebben gevergd dat hof het vonnis van Rb had vernietigd (in elk geval) v.zv. dat betrekking heeft op beslissing m.b.t. bepalen van duur van vervangende hechtenis. A.g.v. beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn h.b., is hof echter niet toegekomen aan beoordeling van de in vonnis van Rb opgenomen beslissingen m.b.t. strafoplegging. Ook HR zal geen beslissing nemen m.b.t. de in vonnis van Rb vastgestelde duur van vervangende hechtenis, nu in cassatie vonnis van Rb en daarin opgenomen beslissingen niet ter beoordeling voorliggen.Ad 2. B.p. kan in cassatie alleen opkomen tegen beslissing van hof over haar vordering. Nu middel klaagt over beslissing van Rb, is b.p. n-o in cassatieberoep. Ad 3. In art. 421.4 Sv is voor het geval waarin strafrechter in e.a. inhoudelijk afwijzend oordeel heeft gegeven over vordering b.p. en verdachte noch OM h.b. heeft ingesteld tegen strafvonnis, bepaald dat b.p. tegen deel van vonnis waarbij haar vordering is afgewezen in h.b. kan komen bij hof. Op dat geding zijn bepalingen van Rv m.b.t. rechtsgeding in h.b. en cassatie van overeenkomstige toepassing. Met deze regeling wordt (zoals ook tot uitdrukking komt in wetsgeschiedenis) beoogd te voorkomen dat b.p., doordat haar vordering door strafrechter in e.a. inhoudelijk is beoordeeld, geen mogelijkheid meer heeft om oordeel van hogere rechter in te roepen. Redelijke wetsuitleg brengt mee dat onder situatie dat geen h.b. is ingesteld, ook moet worden begrepen geval waarin verdachte of OM wel h.b. heeft ingesteld maar in dat beroep n-o wordt verklaard dan wel door verdachte of OM ingesteld h.b. tijdig is ingetrokken. Ook dan geldt dat b.p. haar vordering tot schadevergoeding, v.zv. deze in e.a. door strafrechter is afgewezen, in h.b. aan burgerlijke rechter kan voorleggen. Deze uitleg strookt met hiervoor genoemde strekking van art. 421.4 Sv. Termijn waarbinnen h.b. in dergelijke gevallen moet worden ingesteld, vangt (in zoverre in afwijking van art. 339.1 Rv) aan op dag na die waarop b.p. a.g.v. toepassing van art. 366b.1 Sv ermee bekend is gemaakt dat vonnis van strafrechter in e.a. onherroepelijk is geworden.Volgt verwerping (beroep verdachte), b.p. n-o. CAG: anders.

Ga naar uitspraak