Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2023:1295 Hoge Raad 17 oktober 2023

ECLI:NL:HR:2023:1295

Datum: 17-10-2023

Uitspraak naam: Thijs H.

Onderwerp: Beoordelingskader voor ontoerekenbaarheid

Overige onderwerpen: Moord

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Drievoudige moord in Scheveningse bosjes en op Brunssummerheide in 2019, art. 289 Sr. TBS met dwangverpleging opgelegd. 1. Voorbedachte raad en psychische stoornis. 2. Toerekenbaarheid van bewezenverklaarde feiten aan verdachte en beroep op ontoerekenbaarheid a.b.i. art. 39 Sr.
Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2013:963 m.b.t. voorbedachte raad en motiveringsplicht rechter. Opvatting dat hof nadere vaststellingen moet doen over precieze aard van psychische stoornis en manier waarop en mate waarin deze stoornis gedachten en gedrag van verdachte t.t.v. tlgd. feiten heeft beïnvloed, vindt in algemeenheid geen steun vindt in recht. Oordeel hof dat “eventuele ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluit dat sprake is geweest van voorbedachte raad” getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR:2008:BB4959 en HR:2010:BK8507).
Ad 2. HR formuleert beoordelingskader voor ontoerekenbaarheid a.b.i. art. 39 Sr en maakt daarbij algemene opmerkingen. Het is aan feitenrechter om vast te stellen of bij verdachte t.t.v. tlgd. feit een psychische stoornis a.b.i. at. 37a en 39 Sr bestond (vgl. HR:2008:BC1311). Rechter heeft daarin eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan deskundigenadviezen. Of stoornis wel of niet in DSM is aangeduid, is niet beslissend (vgl. HR:2012:BY5355). Feitenrechter kan o.g.v. art. 39 Sr beslissen dat tlgd. feit niet aan verdachte kan worden toegerekend als t.t.v. dat feit bij verdachte sprake was van stoornis a.b.i. deze bepaling en verdachte a.g.v. die stoornis niet kon begrijpen dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van wederrechtelijkheid van dat feit. Gedragingen van verdachte die aan optreden van de in art. 39 Sr bedoelde stoornis zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan oordeel dat tlgd. feit niet aan verdachte kan worden toegerekend in de zin van deze bepaling maar slechts onder bijzondere omstandigheden (vgl. HR:1981:AC0902 en HR:2008:BC3797).
Hof heeft geoordeeld dat verdachte t.t.v. begaan strafbare feiten leed aan psychische stoornis, zonder dat het daarbij specifieke stoornis heeft vastgesteld, en heeft vastgesteld dat deze feiten in direct verband staan met stoornis. M.b.t. vraag of bewezenverklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend heeft hof acht geslagen op wat daarover is aangevoerd door OM en verdediging en heeft hof adviezen gedragskundige rapportages onder ogen gezien. Hof heeft mede o.g.v. dit alles geconcludeerd dat verdachte t.t.v. begaan van bewezenverklaarde feiten in enige mate in staat was een afweging te maken en voldoende in staat was om wederrechtelijkheid van zijn gedragingen te begrijpen en overeenkomstig dat begrip te handelen. Verder heeft hof geoordeeld dat handelen van verdachte weliswaar in overwegende mate, maar niet volledig werd bepaald door zijn stoornis en dat gelet hierop feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing van dit oordeel is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie geen plaats.
Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Linda Kesteloo

docent Vrije Universiteit Amsterdam