Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2022:900 Hoge Raad 28 juni 2022

ECLI:NL:HR:2022:900

Datum: 28-06-2022

Onderwerp: PGP - bewijs

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Liquidatie te IJsselstein. Medeplegen moord (art. 289 Sr) en medeplegen voorhanden hebben vuurwapens en munitie (art. 26.1 WWM). Rechtmatigheid van verkrijging van Ennetcom-data en omgang met deze data in Nederland.
1. Gebruik voor het bewijs van Ennetcom-data: (a) rechtmatigheid van de verkrijging van deze data o.g.v. toepasselijk verdrag, (b) ontbreken van (toereikende) wettelijke grondslag voor het vorderen door OvJ van RC-machtiging voor gebruik van deze data t.b.v. onderhavige strafzaak, (c) bevoegdheidsverdeling tussen zittingsrechter en RC en (d) toepasselijkheid van Richtlijn 2002/58/EG.
2. Heeft hof verdachte ten onrechte niet gelegenheid geboden om inzage in en/of afschrift te krijgen van “(alle) Ennetcom-data”?
Ad 1. (a) In ‘s hofs vaststellingen ligt besloten dat Canadese rechter een toereikende verdragsgrondslag aanwezig heeft geoordeeld voor veiligstellen en overdragen van gegevens. ’s Hofs kennelijke oordeel dat, mede gelet op art. 10.1 Verdrag, bij beoordeling van het verweer van deze uitspraak van Canadese rechter moet worden uitgegaan, is juist. Opvatting dat Nederland slechts een verzoek om rechtshulp aan Canadese autoriteiten mag richten v.zv. het gaat om verrichten van onderzoekshandelingen die specifiek in Verdrag zijn omschreven, vindt geen steun in het recht (vgl. art. 3 Verdrag).
(b) WvSv verzet zich er in een geval als het onderhavige niet tegen dat OvJ een machtiging vordert van RC voor gebruik van dergelijke gegevens in strafrechtelijk onderzoek en RC op die vordering beslist.
(c) Uit wettelijk systeem vloeien zekere beperkingen voort t.a.v. uitoefening van bevoegdheid van RC om onderzoekshandelingen te verrichten en te beslissen op verzoeken vorderingen om nader onderzoek nadat onderzoek ttz. is aangevangen (vgl. HR:2015:505). De tussenkomst van RC hield, anders dan in HR:2015:505, echter geen verband met verrichten van onderzoekshandelingen of beslissen op verzoeken of vorderingen om nader onderzoek, maar slechts met het door OM aanvullen van processtukken, waarbij i.v.m. voorwaarde zoals gesteld in uitspraak van Canadese rechter, een rechterlijke machtiging diende te worden verkregen voor gebruik van gegevens in een ander onderzoek dan de vier onderzoeken ten behoeve waarvan rechtshulpverzoek aan Canadese autoriteiten was gedaan.
(d) Richtlijn is alleen van toepassing op verwerking van persoonsgegevens i.v.m. levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen (art. 3 Richtlijn), terwijl in h.b. niet is aangevoerd en ook uit ‘s hofs vaststellingen niet volgt dat in deze zaak bij gebruikmaken van toestellen van Ennetcom en vastleggen van gegevens op servers in Canada sprake was van zodanige verwerking van persoonsgegevens.
Ad 2. Door verdediging gedaan verzoek is door hof niet onbegrijpelijk opgevat als verzoek tot voeging van “alle Ennetcom-data” bij (proces)stukken a.b.i. artikel 328 Sv, althans tot het bieden van gelegenheid aan verdediging tot inzage daarvan. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:218 m.b.t. maatstaf bij beoordeling van verzoek tot voeging van stukken bij processtukken. Verdediging kan gemotiveerd verzoek doen tot verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken. Tijdens vooronderzoek kan dergelijk verzoek worden gedaan o.g.v. de in art. 34.2-34.4 Sv geregelde procedure. Na aanvang van onderzoek ttz. beslist zittingsrechter of en zo ja, in welke mate en op welke wijze, die inzage kan worden toegestaan.
Hof heeft verzoek afgewezen omdat noodzaak daarvan niet is gebleken. Daarin ligt als ’s hofs oordeel besloten dat deze stukken redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor de door rechter ttz. te nemen beslissingen. Hof heeft hieraan ten grondslag gelegd dat (i) door verdediging niet is aangevoerd dat de door OM verstrekte stukken onjuist zijn of zodanig onvolledig zijn dat hof niet in staat is vragen genoemd in art. 348 en 350 Sv goed te beantwoorden, (ii) door verdediging niet is gemotiveerd dat en, zo ja, waarom sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden die betrouwbaarheid van waarheidsvinding in twijfel trekken en (iii) door verdediging geen aanwijzingen zijn genoemd of anderszins zijn gebleken dat enige informatie onrechtmatig is verkregen. O.g.v. dit een en ander heeft hof kennelijk ook geen aanleiding gezien verdediging inzage te geven in verzochte stukken en daarom dat verzoek afgewezen. Voor afwijzing van dit laatste verzoek is bovendien van belang dat hof, n.a.v. verweer dat PGP-gesprekken van bewijs moeten worden uitgesloten, heeft overwogen dat inhoud van PGP-gesprekken op een groot aantal onderdelen overeenkomt met en dus bevestiging vindt in inhoud van andere b.m., dat die gesprekken “de nog ontbrekende puzzelstukjes” opleveren in die zin dat nieuwe informatie uit die gesprekken past en aansluit bij de al bekende informatie en dat uit stukken van zaak blijkt op welke wijze politie de identiteit van personen die deelnemen aan PGP-gesprekken heeft vastgesteld. ‘s Hofs oordelen berusten niet op onjuiste rechtsopvatting en zijn, mede in aanmerking genomen dat door verdediging in de kern niet meer aan verzoeken ten grondslag is gelegd dan dat Ennetcom-data “mogelijk” ontlastende gegevens bevatten, niet onbegrijpelijk.
Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht

mr. Ad Machielse

oud advocaat generaal Hoge Raad emeritus hoogleraar Radboud Universiteit Nijmegen