Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:1994:AD2076 Hoge Raad 29 maart 1994

ECLI:NL:HR:1994:AD2076

Datum: 29-03-1994

Onderwerp: Beslag mpliceert bevoegdheid tot onderzoek

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Voortgezette handeling van medeplegen invoer van cocaïne (art. 2.A Opiumwet) en deelnemen aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr). 1. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM in vervolging wegens het op onjuiste wijze wijzigen van dagvaarding. 2. Had Hof aan vastgestelde schending van beginselen van goede procesorde (bij verhoor getuige in afwezigheid van verdediging) gevolg van n-o verklaring OM in vervolging i.p.v. strafvermindering moeten verbinden? 3. Gebruik voor bewijs van p-v met verklaring getuige betreffende herkenning van verdachte. 4. Gebruik voor bewijs van gegevens ontleend aan geheim gedeelte van onder verdachte en medeverdachte inbeslaggenomen zakcomputers.Ad 1. Middel gaat terecht uit van standpunt dat het in het algemeen met behoorlijke procesgang onverenigbaar is dat, alvorens over (niet ingetrokken) eerdere dagvaarding door rechter onherroepelijk is beslist, OvJ een tweede dagvaarding uitbrengt t.z.v. eenzelfde feit a.b.i. art. 68 Sr als in die eerdere dagvaarding was tlgd. Deze regel geldt echter niet indien (zoals i.c.) in eerdere dagvaarding voor opgave van feit is volstaan met omschrijving a.b.i. art. 261.3 Sv, nu dergelijke dagvaarding blijkens art. 314a Sv zodanig voorlopig karakter draagt dat verdachte daaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat hij voor enig feit, dat daaronder zou kunnen worden gebracht, niet afzonderlijk zal worden vervolgd. Stelling dat art. 314a.1 Sv geen toepassing kan vinden indien inmiddels voeging heeft plaatsgevonden met zaak met andere tll., vervat in tweede dagvaarding als hiervoor bedoeld, vindt geen steun in het recht. Hof heeft verweer terecht verworpen.Ad 2. In 's Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat verdachte door gang van zaken niet in zijn verdediging is geschaad. Gelet op 's Hofs feitelijke vaststellingen dat getuige bij opnieuw horen door politie geen voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd en dat getuige nadien alsnog door RC in bijzijn van raadsvrouw is gehoord, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Oordeel geeft geen blijk van verkeerde rechtsopvatting en kan in cassatie niet verder worden getoetst. Uitgaande van dat oordeel heeft Hof het beroep op niet-ontvankelijkheid OM terecht verworpen, wat er zij van overwegingen die Hof aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd. 's Hofs oordeel dat door bedoelde gang van zaken beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden, is niet z.m. begrijpelijk. V.zv. Hof die schending heeft verdisconteerd in strafmaat, is strafoplegging derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dit behoeft echter niet tot cassatie te leiden, omdat verdachte bij die klacht geen redelijk belang heeft. Ad 3. HR stelt voorop dat rapport van recherche advies commissie niet kan gelden als recht in de zin van art. 99 RO, nu dit rapport niet regels bevat die zijn vastgesteld door orgaan van openbaar bestuur omtrent beleid inzake opsporing van strafbare feiten, zodat in het midden kan blijven of rapport behoorlijk bekend is gemaakt en of het zich naar zijn inhoud en strekking er toe leent om jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast (vgl. HR NJ 1991/119). 's Hofs oordeel dat p-v, v.zv. inhoudende niet ondertekende verklaring van getuige, voldoende betrouwbaar is om tot bewijs te kunnen worden gebezigd, is niet onbegrijpelijk.Ad 4. Opvatting dat er voor verkrijging van de in geheim gedeelte van zakcomputer opgeslagen gegevens geen wettelijke basis bestond, zodat er sprake is van schending van art. 8 EVRM, kan niet als juist worden aanvaard. ’s Hofs oordeel dat in Japan verricht onderzoek niet is te beschouwen als onderzoek door deskundigen a.b.i. art. 227 Sv, geeft niet blijk van verkeerde rechtsopvatting, nu niet is vastgesteld dat van desbetreffende onderzoekers een oordeel is gevraagd omtrent hetgeen hun wetenschap hun leerde a.b.i. art. 344.1.4 Sv. Volgt verwerping.

Ga naar uitspraak