Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2018:2019 Hoge Raad 30 oktober 2018

ECLI:NL:HR:2018:2019

Datum: 30-10-2018

Onderwerp: Materieel-verweer

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Vervolgingsuitlevering opgeëiste persoon (Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit) naar Marokko t.z.v. deelname aan criminele organisatie, internationale handel in verdovende middelen en omkoping. OM-cassatie tegen ontoelaatbaarverklaring uitlevering. Bevoegdheidstoedeling aan uitleveringsrechter en Minister. Is uitleveringsrechter bevoegd te oordelen over beroep op dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM vanwege martelingen verdachten in Marokkaanse strafzaak tegen opgeëiste persoon? 1. Oordeel Rb dat sprake is van dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM en dat door verzoekende Staat gegeven garantie te algemeen en te vaag is om het reële gevaar van deze schending te kunnen uitsluiten. 2. Heeft Rb toepasselijk toetsingskader miskend doordat zij niet heeft vastgesteld dat opgeëiste persoon na zijn uitlevering t.z.v. die inbreuk niet rechtsmiddel ten dienste staat a.b.i. art. 13 EVRM?Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:463 inzake de bevoegdheidstoedeling aan rechter en Minister t.a.v. beroep van opgeëiste persoon op dreigende en/of voltooide inbreuk op fundamentele rechten die hem in art. 6 EVRM zijn toegekend. Rb heeft geoordeeld dat uit overgelegde verklaringen van (advocaten van) medeverdachten van opgeëiste persoon, beschouwd in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van rapporten en beslissingen, volgt dat (1) reëel gevaar bestaat dat voor opgeëiste persoon belastende verklaringen die medeverdachten A en B in 2010 hebben afgelegd, zijn verkregen door handelingen die in strijd zijn met art. 3 EVRM en (2) deze verklaringen zullen worden toegelaten als bewijs in strafprocedure tegen opgeëiste persoon. Rb heeft voorts geoordeeld dat door verzoekende Staat gegeven garantie voor eerlijk en transparant proces te algemeen en te vaag is om dat reële gevaar te kunnen uitsluiten. Vervolgens heeft Rb geconcludeerd dat opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan zodanig risico van flagrante inbreuk op enig hem ingevolge art. 6 EVRM toekomend recht dat ingevolge art. 1 EVRM op Nederland rustende verplichting om dat recht te verzekeren, in de weg staat aan zijn uitlevering. Dat oordeel is in het licht van al hetgeen Rb heeft vastgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af hetgeen in toelichting op middel naar voren is gebracht t.a.v. door Marokko afgegeven garantie. In toelichting omschreven garantie houdt immers niets in ter afwending van door Rb als reëel geoordeeld gevaar dat verklaringen van medeverdachten zijn verkregen door handelingen die in strijd zijn met art. 3 EVRM en dat deze zullen worden toegelaten als bewijs in strafprocedure tegen opgeëiste persoon.Ad 2. In overwegingen Rb ligt als haar oordeel besloten dat niet aannemelijk is dat opgeëiste persoon na zijn uitlevering t.z.v. dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM effectief rechtsmiddel ten dienste staat a.b.i. art. 13 EVRM. Oordeel dat zulks niet aannemelijk is - en dus niet is komen vast te staan - is niet onbegrijpelijk, gelet op inhoud van door Rb genoemde rapporten en beslissingen. Nu oordeel Rb dat sprake is van dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM, ontoelaatbaarverklaring van gevraagde uitlevering zelfstandig draagt, behoeft klacht tegen haar oordeel dat door verzoekende Staat overgelegde stukken ongenoegzaam zijn en dat (ook) dit moet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van uitlevering, geen bespreking. Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. vaststelling dat opgeëiste persoon na uitlevering t.z.v. dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM effectief rechtsmiddel ten dienste staat.

Ga naar uitspraak