Rechtbank Noord-Holland 28 augustus 2024 Parket bij de Hoge Raad 27 augustus 2024 Parket bij de Hoge Raad 27 augustus 2024 Raad van State 5 juli 2024 Raad van State 26 juni 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2011:BM6673 Hoge Raad 4 januari 2011

ECLI:NL:HR:2011:BM6673

Datum: 04-01-2011

Onderwerp: Constateren van verzuim

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl


HR herhaalt algemene regels voor toepassing art. 359a Sv uit HR LJN AM2533. Opmerking verdient dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en dus geen nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a.2 Sv. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de handelingen van de opsporingsambtenaren die verder gaan dan “zoekend rondkijken” moeten worden aangemerkt als een “doorzoeking” waartoe een opsporingsambtenaar i.c. niet bevoegd is. In zoverre was sprake van een vormverzuim in de zin van art. 359a.1 Sv. Voor zover het middel berust op de opvatting dat het het hof bij de beoordeling van de vraag of aan het verzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden in de zin van art. 359a Sv en zo ja, welk, niet vrijstond aan de ene handeling (het openen van de afgesloten kastdeur naast het bed) een ander rechtsgevolg te verbinden dan aan de andere handeling (het openen van de zich onder het bed bevindende dozen), vindt het geen steun in het recht. In zijn overwegingen dat wat betreft het verzuim i.c. kan worden volstaan met de constatering heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het openen door de politie van de afgesloten kastdeur naast het bed onrechtmatig was en daardoor inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, maar dat door het openen van die deur niet een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, terwijl daarbij geen nadeel in de zin van art. 359a Sv is veroorzaakt. Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat de geopende kastdeur “slechts een doorgang bood (naar daarachter gelegen ruimten) en dat die ruimte overigens geheel leeg was” alsmede dat onder nadeel niet is begrepen het aantreffen van de hennepplanten in de achter de doorgang gelegen ruimte, geeft ’s hofs oordeel dat het vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Gerlof Meijer

senior rechter Rechtbank Overijssel auteur, docent en theatermaker