Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2022:975 Hoge Raad 5 juli 2022

ECLI:NL:HR:2022:975

Datum: 05-07-2022

Onderwerp: Sanctierecht

Overige onderwerpen: Strafmotivering, Strafmotivering, Verweren m.b.t. de strafoplegging

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Motivering strafoplegging bij uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de op te leggen straf, art. 359.2 Sv. Vervaardigen van explosieven met oogmerk om terroristische aanslag te plegen (art. 157 jo. 176a jo. 288a en 289a Sr) en medeplegen poging tot overval op winkel (art. 317.3 jo. 312.2.2 Sr). 1. HR maakt opmerkingen over betekenis van art. 359.2, tweede volzin, Sv voor motivering van strafoplegging. 2. Strafmotivering (gevangenisstraf van 4 jaren). Heeft hof in het bijzonder de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van een door verdediging naar voren gebracht uos over strafoplegging (t.a.v. persoonlijke omstandigheden van verdachte)?
Ad 1. HR stelt voorop dat in Nederlands strafrecht de feitenrechter beschikt over ruime straftoemetingsvrijheid. In art. 359.5 en 359.6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die rechter ambtshalve bij de oplegging van straf in acht moet nemen. Het in art. 359.2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat rechter zijn beslissing over strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van uos van verdediging of OM. De straftoemetingsvrijheid stelt feitenrechter in staat om bij beslissing over oplegging van straf a.b.i. art. 350 Sv, te komen tot strafoplegging die is afgestemd op ernst van feit, persoon van verdachte en alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt ook de verantwoordelijkheid van feitenrechter mee om inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot opgelegde straf. In feitenrechtspraak bestaat in algemene zin ook ruim aandacht voor belang van behoorlijke strafmotivering.
Aan de rechtspraak van HR ligt ten grondslag dat verantwoordelijkheid voor inhoud en motivering van straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij feitenrechter ligt. HR stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij beantwoording van vraag of motivering van beslissing over straftoemeting toereikend is. Waar het gaat om motiveringsverplichting van art. 359.2 Sv past terughoudendheid van HR als cassatierechter bij eisen die in rechtspraak van HR in het algemeen worden gesteld aan uos en invulling van responsieplicht van rechter als hij afwijkt van zo’n standpunt. Van belang hierbij is i.h.b. HR:2006:AU9130. Zo levert een algemeen verzoek tot matigen van straf o.b.v. persoonlijke omstandigheden van verdachte niet uos op. Dat geldt ook voor enkele opsomming van factoren die bij strafoplegging in zaak van verdachte een rol zouden moeten spelen en die zouden moeten leiden tot bepaalde soort of mate van straf. Van uos kan wel sprake zijn als het gaat om een betoog waarin beargumenteerd wordt aangevoerd waarom bepaalde specifieke omstandigheid of samenstel van specifieke omstandigheden zou moeten leiden tot bepaalde soort of mate van straf of waarom rechter daarvan juist zou moeten afzien. Rechter moet dan o.g.v. art. 359.2 Sv nader motiveren waarom hij tot van dat standpunt afwijkende beslissing komt. In zo’n geval gaat het bij de controle in cassatie in de kern om niet meer dan vraag of feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op uos en of feitenrechter, gelet op strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door verdediging voor standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen door hof genoemde gronden voor opgelegde straf.
Ad 2. Verdediging heeft bepleit dat bij veroordeling van verdachte straf wordt opgelegd die gelijk is aan ondergaan voorarrest. Daarbij heeft raadsman gewezen op persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder gezondheidsproblemen die verdachte tijdens detentie heeft ondervonden en wijze waarop hij zich op de toekomst richt. Uit ’s hofs strafmotivering blijkt dat hof bij bepalen van straf acht heeft geslagen op dit verzoek van verdediging en op persoon van verdachte. In motivering van strafoplegging heeft hof i.h.b. betrokken aard en ernst van begane misdrijven en omstandigheid dat dergelijke misdrijven in samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. Daarnaast heeft hof in nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte, nadat hij vrijkwam uit voorarrest in soortgelijke zaak, onmiddellijk weer is begonnen met verzamelen van stoffen om bom te maken. Hof heeft met deze overwegingen toereikend tot uitdrukking gebracht waarom niet kortere gevangenisstraf gelijk aan voorarrest moest worden opgelegd en dat door verdediging voor standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door hof genoemde gronden voor opgelegde straf.
Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 19/01393.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Rob ter Haar

plaatsvervangend rechter Rechtbank Overijssel docent Universiteit Utrecht

mr. Ad Machielse

oud advocaat generaal Hoge Raad emeritus hoogleraar Radboud Universiteit Nijmegen