ECLI:NL:HR:2015:1786
Datum: 07-07-2015
Onderwerp: Noodweer en te verdedigen rechtsgoederen
Overige onderwerpen: Noodweer
Rechtsgebiedenregister: Strafrecht
Vindplaats: Avdr.nl
1. Toebehoren i.d.z.v. art. 317 Sr. 2. Noodweerexces. Ad 1. Het in ’s Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de bezitter van een goed, ongeacht de vraag of hij tevens de eigenaar daarvan is, kan worden aangemerkt als degene aan wie het goed toebehoort i.d.z.v. art. 317 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Opmerking verdient dat voor de beantwoording van de vraag of een goed aan een ander “toebehoort” i.d.z.v. art. 317 Sr op zichzelf niet van belang is of het een illegaal goed is van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, dan wel dat het enkele aanwezig hebben van dat goed reeds strafrechtelijke aansprakelijkheid met zich brengt. De – niet dragende – overwegingen van het Hof dat “het bezit dan wel de eigendom van (een partij) cocaïne geen rechtsgoed is in de zin van een door de rechtsorde beschermd belang” en dat “de in het strafrecht ontwikkelde regels omtrent de vraag betreffende het toebehoren van rechtsgoederen derhalve niet kunnen worden toegepast ter zake de vraag wie rechthebbende is van de partij cocaïne in deze” zijn derhalve onjuist. Ad. 2. ’s Hofs verwerping van het beroep op noodweerexces steunt kennelijk op de onjuiste opvatting dat (een partij) cocaïne geen “goed” is i.d.z.v. art. 41.1 Sr, zodat het Hof het beroep op noodweerexces op ontoereikende gronden heeft verworpen.