Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:RBDHA:2020:14170 Rechtbank Den Haag 20 oktober 2020

ECLI:NL:RBDHA:2020:14170

Datum: 20-10-2020

Onderwerp: Procesrecht en executie

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht, Jeugdrecht strafrecht

Vindplaats: Extern

‘Verzoek art. 533 Sv. De minderjarige verzoeker is niet in verzekering gesteld, maar is wel een nacht voor onderzoek opgehouden op het politiebureau. De raadsman heeft namens verzoeker een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat aan de medeverdachte een vergoeding is toegekend terwijl hij - net als verzoeker - ook niet in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen dat het openbaar ministerie er kennelijk vanuit is gegaan dat de medeverdachte in verzekering is gesteld, terwijl dit niet het geval was. Het verzoek tot schadevergoeding van de medeverdachte is vervolgens op basis van die weergave van feiten door de rechtbank toegewezen. Enkel die omstandigheid maakt niet dat verzoeker in onderhavige zaak een beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt. Nu verzoeker niet in verzekering is gesteld komt hij conform art. 533 Sv niet voor schadevergoeding in aanmerking. De rechtbank is echter van oordeel dat in het licht van artikel 5 EVRM – gelet op de omstandigheid dat verzoeker ten tijde van de aanhouding pas 14 jaar was en hij een nacht in een politiecel heeft moeten doorbrengen, hetgeen veel impact op hem heeft gehad – het redelijk en billijk is hem een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de vergoeding die daarvoor als uitgangspunt wordt gehanteerd bij verblijf in een politiecel, te weten € 105,00 per dag.’

Ga naar uitspraak