Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2020:2017 Hoge Raad 15 december 2020

ECLI:NL:HR:2020:2017

Datum: 15-12-2020

Onderwerp: Vervolging overheid

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Extern

Faillissementsfraude. Feitelijk leidinggeven aan door rechtspersonen begane bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd (art. 341.a (oud) Sr) en feitelijk leiding geven aan door rechtspersoon opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting (art. 68 AWR). 1. Bewijsklacht bedrieglijke bankbreuk. 2. Kan onder “last” a.b.i. art. 341.a (oud) Sr enkel worden verstaan last waarvan (later) gefailleerde rechtspersoon schuldenaar is? 3. Bewijsklacht onjuiste belastingaangifte.Ad 1. Bewezenverklaring houdt o.m. in dat BV A (voorheen genaamd BV B) vorderingen op 7 vennootschappen van BV B tot bedrag van aanvankelijk € 2.505.500 en na verrekening van bedrag van € 599.154 tot bedrag van € 1.929.240 aan boedel heeft onttrokken, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Uit door hof gebruikte bewijsvoering kan echter niet z.m. worden afgeleid dat in bewezenverklaring gespecificeerde vorderingen aan boedel van BV A (voorheen BV B) zijn onttrokken. ’s Hofs uitspraak is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerdAd 2. Hof heeft blijkens gebruikte bewijsvoering vastgesteld dat BV B (door het in vereniging met onder meer BV C en BV D in hypotheekakte doen opnemen dat m.b.t. door BV B in eigendom te verwerven onroerende zaak door BV C recht van hypotheek was verleend tot bedrag van (ongeveer) € 422.750 aan BV D, terwijl daar geen reële geldleningen en financieringen tegenover stonden en zouden komen te staan) heeft meegewerkt aan voorwenden van financiële verplichting die heeft geleid tot bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers van BV B. Met daarop gebaseerd oordeel dat BV B ter bedrieglijke verkorting van rechten van haar schuldeisers last had verdicht, heeft hof geen onjuiste uitleg gegeven aan begrip “last” a.b.i. art. 341.a (oud) Sr. ‘s Hofs oordeel is niet reeds onjuist omdat uit gebruikte bewijsvoering niet volgt dat BV B voorgewende financiële verplichting direct op zich heeft genomen.Ad 3. Bewezenverklaring houdt in dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door BV D opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting. Uit bewijsvoering kan echter niet z.m. worden afgeleid dat BV D opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan. ’s Hofs uitspraak is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerd.Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/02222 en 19/02223.

Ga naar uitspraak