Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 12 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Hoge Raad 5 maart 2024 Bekijk alles
ECLI:NL:HR:2022:466 Hoge Raad 29 maart 2022

ECLI:NL:HR:2022:466

Datum: 29-03-2022

Onderwerp: Afwijzing verzoek, getuige onvindbaar

Rechtsgebiedenregister: Strafrecht

Vindplaats: Avdr.nl



Tussenarrest HR. Medeplegen voorbereidingshandelingen vervoeren cocaïne (art. 10a Opiumwet), deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr) en medeplegen gewoontewitwassen (art. 420ter jo. 420bis.1.b Sr). 1. Aannemelijkheid dat getuigen binnen aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord a.b.i. art. 288.1.a Sv. Had hof bij afwijzing van getuigenverzoeken blijk moeten geven van belangenafweging? 2. ‘Omzetten’ a.b.i. art. 420bis.1 Sr door geldbedragen via ondergronds bankieren over te dragen.
Ad 1. Anders dan mogelijk uit wetsgeschiedenis zou kunnen worden afgeleid, houdt art. 288.1.a Sv niet verplichting voor rechter in, als hij afziet van het oproepen op de grond dat het onaannemelijk is dat getuige binnen aanvaardbare termijn zal verschijnen, ervan blijk te geven in die beslissing aard van de zaak en (in het bijzonder) belang van getuigenverklaring te hebben betrokken. Bij toepassing van art. 288.1.a Sv staat voorop of het mogelijk is getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen. Op het moment dat zo’n beslissing moet worden genomen, zal ook niet steeds vaststaan wat de betekenis en het gewicht van verklaring van getuige zijn of kunnen zijn voor onder meer beantwoording van bewijsvraag en daarmee wat concreet belang van verdachte is om getuige te (doen) ondervragen. Toepassing van art. 288.1.a Sv kan o.m. aan de orde zijn als het gaat om getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om o.g.v. die bepaling af te zien van het oproepen van getuige laat echter onverlet dat rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit volgt o.m. uit jurisprudentie van EHRM over door art. 6.3.d EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 en HR:2021:1931, inhoudende beoordelingsmaatstaven m.b.t. “prosecution witnesses” en “defence witnesses”. Hof heeft eerder toegewezen en door verdediging gehandhaafde verzoeken 6 getuigen te doen horen, alsnog afgewezen op de grond dat het niet aannemelijk is dat getuigen binnen een aanvaardbare termijn in het bijzijn van verdediging en met gelegenheid tot het stellen van vragen kunnen worden gehoord. ‘s Hofs afwijzende beslissingen zijn niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het gaat om getuigen die zich bevonden in Zuid-Afrika, respectievelijk VAE, dat rechtshulpverzoeken aan Zuid-Afrikaanse autoriteiten en autoriteiten van VAE er niet toe hebben geleid dat getuigen door Rh-C in het bijzijn van verdediging konden worden gehoord, terwijl geen informatie naar voren is gekomen waaruit zou kunnen blijken dat nieuw rechtshulpverzoek er toe zou leiden dat betreffende getuigen binnen afzienbare tijd wel zouden kunnen worden gehoord en dat sinds hof getuigenverzoeken had toegewezen een aanzienlijke tijd was verstreken.
Ad 2. Hof heeft vastgesteld dat d.m.v. bewezenverklaarde transacties grote sommen contant geld werden betaald aan een onbekend gebleven derde, dat verdachte en zijn mededader(s) bij deze transacties gebruikmaakten van zogenoemd ondergronds bankieren, waarbij contante geldbedragen aan ondergrondse bankier werden afgegeven en veelvuldig een bankbiljet met een specifiek nummer als “token” werd verkregen, waarna het aan ondergrondse bankier was het ertoe te leiden dat in het land van bestemming een betaling plaatsvond. Gelet hierop getuigt ’s hofs oordeel dat met het afgeven van contante geldbedragen aan derde met als doel dat elders geldbedragen van vergelijkbare omvang worden uitbetaald, verdachte die contante geldbedragen tezamen en in vereniging met ander(en) heeft “omgezet” a.b.i. art. 420bis.1.b Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat (gedeelte van) die gedragingen mogelijk ook als “overdragen” zouden kunnen worden beoordeeld, maakt dat niet anders.
Volgt verwijzing naar rolzitting teneinde AG in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over overige klachten middel 1, middel 2 en middel 3. CAG: anders.

Ga naar uitspraak
Spreker(s)

mr. Gerlof Meijer

senior rechter Rechtbank Overijssel auteur, docent en theatermaker